Montfortaanse Bergwerkers

Door Gijs van den Berg
Behalve roken, tafelvoetballen, tafeltennissen, veldvoetballen en wandelen was in mijn noviciaatsjaar (1963/1964, Meerssen-Vroenhof) ook het dwalen in de mergelgroeves langs de Geul (“de grotten”) een favoriete vrijetijdsbesteding.
De eerste verhalen over de Zuid-Limburgse grotten hoorde ik op Beresteyn in de biologielessen van Pater Bernard. In de Kerstvakanties trok hij de grotten in op vleermuisexcursie. Weer terug op Beresteyn in z’n rol van prefect en biologieleraar zette hij nieuw ontdekte exemplaren in de biologiekast op “sterk water” bij. Hij nam altijd een paar studenten mee die met hun mooie verhalen over glibberige lösshellingen en donkere grotten met een aangename temperatuur onze fantasie prikkelden en een beetje jalousie veroorzaakten dat wij niet mee hadden gemogen. (Waarschijnlijk heeft hij niet geweten dat er in de grot (een follie) achter in het bos van Beresteyn ook vleermuizen zaten. Deze baardvleermuis is echter zo klein (35-48 mm) dat niemand ze daar opgemerkt heeft. Of misschien waren ze er toen nog niet.)
Op vrije middagen in het noviciaat dus ontdekten we zelf de grotten. Een kleine vijfenveertig jaar later, in 2006, kwamen we weer in de grotten. Frans Luiten had een rondleiding in de Geulhemmergroeve in Berg en Terblijt georganiseerd bij de eerste reünie van onze zesde klas van 1963. Daar kwamen we onze eigen silhouetten weer tegen. In augustus 2012 ( bij een van de volgende reünies) stond er een rondleiding in de Jezuïetenberg in Maastricht op het programma.
Van Pater Hustin heb ik een boek te leen gekregen. De titel luidt De plaets waar gij staet, is heilig. Kapellen in de onderaardse kalksteengroeven van Zuid-Limburg (Silvertant Enterprises, 2007). Het is geschreven door Fons Leunissen. Het verhaal dat er in staat over de “Leraarsgroeve” in Meerssen heeft mijn herinnering aan onze vrijetijdsbesteding in het noviciaat weer naar boven gehaald.

De paets waer gij staat is heiligBreur Henket schreef op 2 april 2007
25 maart 2007 werd het boek van Fons Leunissen “De plaets waer Gij staat, is heilig” gepresenteerd. Fons Leunissen schreef een vlot leesbaar en goed gedocumenteerd werk over kapellen in de onderaardse kalksteengroeven van Zuid-Limburg. Het boek wordt opgeluisterd door vele illustraties en foto’s van Henk Ramaekers van de werkgroep GRONOMA. Wat opvalt is dat Fons Leunissen niet van afstand schrijft. Duidelijk is dat hij de vele plekjes talloze malen heeft bezocht. Het bronnen- en literatuuronderzoek is terdege ter hand genomen. De auteur plaatst de verhalen rondom de kapellen in de juiste historisch context en weet bronnen te relativeren naar waarheidsgehalte.
Link naar: > de inhoud van dit boek
Zie website van de SOK, de Studiegroep Onderaardse Kalksteengroeven

DE LERAARSGROEVE

De Leraarsgroeve ontleent haar naam aan Dirk van Leradt die in 1517 eigenaar werd van het bosgebied tussen Meerssen en Geulhem. In 1963, ons noviciaatsjaar, hebben we de Leraarsgroeve vaak bezocht. We zijn er “geïntroduceerd” door onze voorgangers in het noviciaat, met wie we de eerste week in september samen woonden. Met enkelen van “de oude lichting” gingen we naar haaientanden zoeken en deze vonden we ook in de Curfsgroeve langs de Geul even buiten Meerssen. (De exploitatie van deze dagbouwgroeve vlak achter de Leraarsgroeve heeft door gebruik van dynamiet en door afgravingen veel vernield.)
Later in september, toen onze voorgangers al naar Oirschot waren vertrokken en we zelfstandig op pad waren gegaan, ontdekten we in de Leraarsgroeve een kapel en veel tekeningen op de wanden. Lang zijn we er niet gebleven want op meerdere plaatsen hadden zich hele kegels van löss, afkomstig van het bos erboven, in de gangen gevormd. Dat vonden we te gevaarlijk en we hebben ons “werkterrein” verlegd naar de Geulhemmergroeve in Berg en Terblijt.

GEULHEMMERGROEVE

De novicen van het jaar vóór ons zijn daar ook geweest, zoals deze foto’s, die gemaakt zijn door Stan Verdult, laten zien:

134

De officiële ingang, als die er toen al was, namen we niet. Met hamer en nijptang werd wat traliewerk verwijderd en zo wurmden we ons naar binnen. Bij een van onze eerste tochten zagen we in de verte licht. Daar bleek nog iemand op professionele wijze blokken aan het zagen te zijn. Blokbreker was zijn ambacht. We kregen uitleg hoe dat werkte en dat ze in de bouw gebruikt moesten worden zoals ze gezaagd werden. De man liep met ons mee naar zijn uitgang maar onderweg kwamen we langs onze ingang. Daar lagen onze togen. Toen die man zag dat we die aantrokken zei hij vol verbazing: “maar gij zijt paoters ! “.
Meer dan wat silhouetten van onze hoofden, wat tekeningen en wat beeldjes op de hoeken hebben we daar niet achtergelaten. Het artistieke niveau van onze groep was blijkbaar niet hoog genoeg om daar net zulke fraaie tekeningen achter te laten als in de Leraarsgroeve of in de Jezuïetenberg zijn te zien. Buiten de blokbreker en wat hangende vleermuizen was er geen levende ziel te bespeuren in die groeves. Toch waren we wel gesignaleerd want op een middag werden we verrast door de mijnpolitie. Die sprak ons vermanend toe en wees op de gevaren van dat verboden grotbezoek. Het was wel een spannend verhaal waarmee de grottenlopers terug kwamen.

HERINNERINGEN VAN MONTFORTAANSE NOVICEN

Nu zijn een aantal groeves open gesteld voor bezoek en worden er rondleidingen gegeven en op een leuke manier worden sommigen dan weer aan hun verleden herinnerd. Dit overkwam Nic Mares, vertelde hij me in een mailtje (zie hem op de foto hierboven links vooraan)
“Wat de grotten betreft: merkwaardigerwijs was mijn zoon met collega’s van het ziekenhuis van Maastricht onder begeleiding een bezoek gaan brengen aan de grotten van Geulhem. Hij belde mij op en zei, dat hij mijn naam daar gevonden had onder een tekening. “Het was duidelijk jouw handschrift”zei hij.
Wat ik me kan herinneren is, dat we in de strenge winter van 1963 naar die grotten gingen en daar onder een behaaglijke temperatuur ook tekeningen en ‘schaduwhoofden’ hebben gemaakt. Volgens mij zijn we er verschillende keren geweest. Wie er zeker nog iets van af moet weten is John van Oss. Wij gingen daar zonder begeleiding naar toe en namen kaarsen mee. Volgens mij was het niet streng verboden en wij deden dat ook met goedvinden van de magister. Verdere details weet ik niet meer “.
Hoofden veranderen dus maar handschriften niet.
En dit herinnerde John van Oss zich nog:
“Van mijn eerste noviciaat herinner ik mij niets over grottenbezoek. Maar ik ben ook na een tijd weggegaan uit Meerssen. Uit mijn tweede tijd herinner ik mij heel goed dat wij nogal regelmatig de grotten introkken. Er werden silhouetten gemaakt. Er werd gezocht en gespeurd. Ik herinner me dat ik een keer ben afgedwaald. Ik had
een brandende kaars bij me. Nico Mares zorgde voor de nodige voorraad als koster. Maar ik struikelde en de kaars was uit. Ik heb enkele bange uren door gebracht – in volkomen stilte… Gelukkig zijn de medebroeders gaan zoeken en hebben ze mij gevonden.”
Dat de kosters een belangrijke rol speelden blijkt ook uit het volgende relaas van Nico Schneiders

Ja, ik was van 1959 tot 1960 in het noviciaat in Meerssen. Onze klas was 18 man sterk, met o.a. 3 Duitse en 3 Belgische klasgenoten. Ik had daar een goede vriend (‘numquam duo, sed tres faciet capitulum’ !) Joppe Peeters, een van de drie Belgen. Tijdens een wandeling op jour libre – donderdags dus – liepen we langs de Geul en ineens zagen we van die gaten in de mergelwand. Nieuwsgierig als we waren durfden we toch niet verder dan de eerste paar meters, maar meteen was het plan geboren: volgende week komen we weer hier en Joppe – als koster in het noviciaat – zou zorgen voor een paar kaarsstompjes, en ik voor een klosje garen. Goed uitgerust kwamen we dus weer bij een grot; Joppe maakte een kaarsje aan en ik bond het begin van het klosje garen aan een struik. Zo liepen we de gangen in links en rechts de hoeken om, en ineens kwamen we aan een vlakke wand met silhouetten en die bleken van paters van Schimmert te zijn, maar die paters waren toch niet ‘van onze tijd’. Later hoorden we van iemand dat het de ‘lerarengrot’ was. Het bracht ons wel op het idee om ook onze profiles er bij te zetten. Dat was dus werk voor de volgende donderdag. Terug in het noviciaat konden wij natuurlijk niet onze mond houden, met het gevolg dat de volgende donderdag (bijna) de hele klas meeging op wandeling langs de Geul. Ik heb toen onze profiles op de wand gezet, en toen we uit de grot kwamen zagen we een toerist en die riep naar een ander groepje: “Goofie, er komt er een uit!” En even later: “D’r komen d’r nog meer!” We gingen toen ook een andere grot in. Ergens in die grot zag ik een gat ongeveer kniehoog maar met een flinke steen ervoor. Die hebben we opzij geschoven en toen kwamen in wat later de “Oranjegalerij” bleek te zijn: een gebeeldhouwde buste van koningin Wilhelmina en … verder gaat m’n herinnering niet. Wel een aantal wanden met prachtige reproducties van wereldberoemde schilderijen, o.a. de Nachtwacht van Rembrandt. Ook was er een kapel. De donderdag daarna gingen we weer naar de grotten en bij de ingang hadden we onze togen uitgetrokken, want ja, zwarte toog en witte mergel… Toen we daar na verloop van tijd uitkwamen, wie stond er aan de ingang van de grot? Pater magister, Werner L’Ortye! Wij toch wel bang, want je toog uittrekken stond bijna gelijk met uittreden. Maar, de reactie van pater magister was heel anders; hij vond het verstandig dat we de toog uitgetrokken hadden, en samen met ons ging hij de grot in, met een draagbaar radiootje in z’n hand want gek van wielrennen volgde hij de Tour de France. Jammer voor hem dat hoe verder wij de grot ingingen des te zwakker werd de ontvangst op z’n radiootje. Ik heb nog een foto dat ik in de grot houtskool aan het branden ben…

Terug naar de Leraarsgroeve (1903 en verder)
In de archieven van de montfortanen is heel weinig over de grotactiviteiten terug te vinden. Alleen deze (Franse) tekst, vertaald door pater Gerard van de Heiden.
Adieu des scolastiques aux grottes de Houthem, septembre 1903
“De tijd van de verhuizing komt dichterbij………..De scholastieken zelf zijn al begonnen met afscheid te nemen.
Vanaf half juli is het merendeel van hen al naar de onderaardse grotten van de stad Houthem gegaan. Een kunstenaar heeft daar op het zanderige marmer van de catacomben de grote beschermengel van Limburg geschilderd.
De engel met zijn wijde vleugels hield in zijn uitgestrekte armen het grote spandoek van het afscheid vast dat de groep scholastieken zojuist meegebracht had.
En daarna om te getuigen van deze grote gebeurtenis wilde iedereen zijn naam schrijven in het marmer van de catacomben. En om trouw te zijn aan de waarheid schreef een scholastiek zelfs de naam op van de pater die de wandeling begeleidde. Vervolgens ging iedereen weer weg, zich bewust van de waardigheid van het eeuwenoude marmer dat deze gedenkwaardige gebeurtenis aan het nageslacht zal doorgeven….”
Enkele bekende namen uit de Montfortaanse geschiedenis waren in september 1903 in Schimmert in het scholastikaat; b.v. Jean Eijmael, Henri Clemens, Jean Wijnen, Jean Hupperts, François Jongen, André Somers, Guillaume Swelsen, Guillaume Wevers, Henri Lemmens.

5
In de Franse tekst is sprake van marbre sablonneux ( zanderig marmer) dit moet duidelijk marne sablonneux zijn, zanderig mergel. Wisten die Fransen veel, zo ver van hun vaderland. Maar waar de beschermengel nu precies getekend is, valt niet te zeggen. Deze tekst suggereert wel dat de fraters scholastieken er vanuit Schimmert vaker kwamen. Maar was het de Leraarsgroeve? Toch wel zo’n 12 km vanaf Schimmert en waarschijnlijk per pedes apostolorum minstens 2 ½ uur gaans.
In 1959 is er een flinke instorting geweest in de Leraarsgroeve. Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog hebben de Duitsers de groeves volop gebruikt voor de bouw en revisie van vliegtuigmotoren. Wat is daar allemaal door verdwenen?

6

7 8 Foto’s Stan Verdult langs de Geulweg bij Geulhem, 15 mei 2008 [zie hier meer foto’s bij en van de Bronsdaelgroeve te Geulhem]

MONTFORTAANSE TRADITIE?

Mijn zoektocht naar montfortaanse getuigen over het bezoeken en/of tekenen in de grotten leverde minder op dan ik gedacht had. Er zijn voornamelijk getuigenissen uit de jaren 60 ( zie hierboven). Het zijn de foto’s, gemaakt door een studiegroep, (SOK) die getuigen van een rijk montfortaans verleden onder de grond. Blijkbaar bestond er na de oorlog geen doorlopende traditie om de grotten te verkennen en er getuigenissen achter te laten. In zijn herinneringen over zijn noviciaatstijd schrijft pater Hustin dat hij in 1945 in ieder geval in de groeve heeft gewerkt. Maar zijn tekening van “Sneeuwwitje” samen met pater Toon Bernard is waarschijnlijk toch in een grot naast de Leraarsgroeve gemaakt en niet meer terug te vinden. Gezien het grote aantal kunstwerken met namen moet er vóór de oorlog toch wel een traditie zijn geweest. Dit is ook de mening van pater Hustin :
… “Ik denk dat in de tijd vóór ons ( 1944-45) wel sprake is geweest van een traditie. Er waren in onze tijd verschillende jaargangen uitgebeeld in silhouetten zwart-wit. Ik kan me heel goed de klas herinneren van Pater Heiligers, Kaptein, Polman en andere grootheden.. Wij zelf hebben ook onze koppen prijs gegeven. Onze jaargang moest ook de klas van Bas van Iersel cum suis opnemen. Oirschot was nog niet bevrijd en daarom werd het eerste jaar filosofie in Meerssen gegeven.
Ik meen me te herinneren dat we altijd met heel de groep gingen omdat er maar een pater bij was en o wee niet zonder gezag de straat op.
Door de Duitsers was de toegang tot de grotten verboden en wat daarna gebeurde weet ik niet “
In 1884 vertrokken de scholastieken vanuit Huize Willems naar de nieuwbouw van Ste Marie. De novicen vertrokken pas in 1887 en wel naar Meerssen waar een huis was gehuurd. De scholastieken werkten in ieder geval tot 1903 in de grotten. Deden ze dat samen met de novicen? Waarschijnlijk niet, beide opleidingen waren nogal gescheiden. Het noviciaat bleef trouwens niet constant gevestigd in Meerssen. De opleiding ging terug naar Frankrijk en zelfs nog naar Canada. Dit had alles te maken met de houding van de Franse overheid tegenover de religieuzen. Daarnaast bleef nog lange tijd de opvatting bestaan dat de ballingschap in Limburg van tijdelijke aard was en konden er maar moeilijk keuzes gemaakt worden.
In 1911 werd in ieder geval de kapel gebouwd aan de Bunderstraat en werd het noviciaat bewoond door Franse en Nederlandse fraters. In de grotten staan de getuigenissen van deze franse aanwezigheid in de vorm van een tekening van Jeanne d’Arc en tekeningen met Franse tekst.
In de 1e WO van 1914-1918 werden de Franse novicen onder de wapenen geroepen. Vier van hen sneuvelden Pro Patria en dat werd herdacht middels een mooie tekening.

91011121314In het hierboven genoemde boek is de kapel van de Leraarsgroeve uitvoerig beschreven. Helaas moet er ook geconstateerd worden dat er niet alleen door de activiteiten in de Curfsgroeve maar ook door vandalisme ontzettend veel is vernield. Laatste trend is om gewoon stukken mergel uit te zagen en mee te nemen. Gewoon kunstroof!
Op de website van Jacques Konings lezen we het volgende:
“BERGLOPEN: cultuur en geschiedenis ondergronds! [klik hier voor de website]
Tijdens mijn tochten in de (verlaten) ondergrondse kalksteengroeven kom ik vaak mooie situaties, ontroerende opschriften, tekeningen en andere “kunstwerken” tegen. Daar zit een geschiedenis en een verhaal achter. Dit probeer ik weer te geven in dit Blog.”

Op woensdag 3 feb 2010 uit hij zijn verontwaardiging over vernielingen in de Leraarsgroeve: woensdag 3 februari 2010: “Kunstroof” in de Leraars-groeve!

151617

Wat bezielt mensen nu in godsnaam om een mooie tekening te
beroven van een gedeelte hiervan? Dit vreemde voorval heeft zich
voor gedaan in de “Leraars-groeve” te Meersen. Bergloper Aldo
Haan maakt begin november 2009 nog een schitterende foto van
deze mooie tekening, en nog geen maand later kapt een vandaal de
helft van de tekening uit de wand. Weg mooie tekening, dader
onbekend! Serieuze bergliefhebbers kunnen alleen maar hopen dat
zo’n maniak dit niet tot een (heel nare) gewoonte maakt.(1ste foto:
Aldo Haan, de 2de foto is van Dennis, en de collage is van Ed
Stevenhagen).”

Is de grottekening plagiaat of inspiratie?

The Disciples Peter and John Running to the Sepulchre on the Morning of the Resurrection. It is Burnand’s best-known work. The French state acquired it when it was shown at the Salon de de la Société nationale des beaux-arts in 1898.

link naar wikipedia.Burnand

18Hierbij een aantal foto’s waar montfortaanse activiteiten ondanks de
vernielingen goed te zien zijn. De gesigneerde tekeningen van pater
Heckman en pater Smit roepen weer herinneringen op aan deze
personen. Jammer dat pater Smit, die onze socius was, nooit over zijn
activiteiten heeft verteld.192021

Uit de grote hoeveelheid foto’s van de werkgroep is een selectie gemaakt. De kwaliteit van de kunstwerken is nogal divers. Eenvoudige cartoonachtige tekeningen en silhouetten van hoofden wisselen elkaar af met hoogwaardige kunstwerken. Dit roept de vraag op of alle tekeningen door de novicen zijn gemaakt. Dit lijkt niet het geval want het vermoeden bestaat dat ze gemaakt zijn door leerlingen van Jan Van Puyenbroeck (geboren 5-12-1887 te Antwerpen, zie op internet). Deze man vluchtte aan het begin van W.O I via Engeland naar Zuid-Limburg. Daar vestigt hij zich in de oude watermolen van Rothem bij Meerssen. Hij verzamelde een groep leerlingen om zich heen waaronder Charles Eyck die toen zo’n 20 jaar moet zijn geweest. Met zijn leerlingen heeft hij dan in de groeves gewerkt omdat ze daar de goedkoopste en mooiste wanden vonden. De veronderstelling dat de mooiste producten van deze aankomende kunstschilders zijn zal voor een deel wel waar zijn maar op de volgende foto’s zijn toch ook een paar mooie tekeningen te zien die wel degelijk van montfortaanse afkomst zijn. Verder lijkt het erg
onwaarschijnlijk dat deze leerlingen het altaar hebben gebouwd en Montfort een plaatsje onder de grond hebben gegeven.222324252627282930313233343536