Het Montforthuis

Het Montforthuis op Beresteyn in Voorschoten

[Uit: Jan Mattheijs Schoffeleers, Montfortanen in de Lage Landen; “een klein en arm gezelschap”, Oirschot, zj (2006)

Montforthuis Voorschoten

Montforthuis Voorschoten

Welzijnswerk

Op zondag 2 oktober 1983 wordt in Beresteyn, Voorschoten, het Montforthuis ingezegend. In een eenvoudig schrijven presenteert de nieuwe stichting zich als volgt: ‘Het Montforthuis, uitgaande van de Congregatie van de montfortanen, is bedoeld om een tijdelijk huis te zijn voor mensen – ongeacht hun achtergrond en levensbeschouwing – die er behoefte aan hebben enige afstand te nemen van de problemen waarmee ze geconfronteerd worden en waardoor ze misschien geestelijk onder zware druk zijn gekomen. Deze problemen kunnen van velerlei aard zijn.
Zo is er plaats voor mensen die door ongelukkige omstandigheden in drukkende eenzaamheid verkeren of plotseling voor korte tijd dakloos zijn geworden. Ook is er plaats voor mensen die na een ziekte hun normale leven en werkzaamheden nog niet helemaal aankunnen en enige tijd nodig hebben om weer op krachten te komen’.
De rustige en vredige sfeer van het Montforthuis en zijn directe omgeving, een landgoed in Voorschoten, zou voor hen een hulp kunnen zijn om de weg te vinden naar een oplossing voor hun moeilijkheden. In het Montforthuis bieden acht éénpersoonskamers en drie tweepersoons kamers plaats aan veertien gasten. Het huis is steeds goed bezet geweest sinds de deuren in oktober 1983 opengingen. De confraters Frans Diederen, Jo Corbeij en Antoon van Noye zijn, samen met zuster Agatha, aan het huis verbonden. Zuster Laurentia doet veel huishoudelijk werk.
Het eten betrekken ze vanuit de keuken van broeder Jan Lathouwers. De confraters beogen op de eerste plaats dat de gasten tot zichzelf komen en rust vinden. Ze proberen te luisteren naar hun verhaal, als de gasten daar behoefte aan hebben. Het aantal gasten groeide zo hard, dat in 1985 Montforthuis II geopend werd, even verder op het terrein. Dit tweede huis was vooral bedoeld voor mensen die voor langere tijd opvang nodig hadden. (p. 358-359)

Montforthuis Voorschoten

De communiteit werd door plotselinge sterfgevallen, o.a. van overste en centrale figuur Jo Corbeij eind januari 1998, en door verhuizingen van confraters steeds kleiner. Voor de twee Montforthuizen waren steeds minder confraters beschikbaar. Daarom besloot het provinciaal bestuur in het begin van 2000 om over te gaan tot verkoop en tot sluiting van de Montforthuizen op 1 oktober 2000.
Het duurde maanden voordat alles verkocht en vrijgegeven werd. De communiteit werd opgeheven in mei 2001. De laatste bewoners waren de doodzieke overste Piet van Oosten, Gerard Schrama en Jan Lathouwers. (p. 393)


Dagboek van Stan Verdult die in mei 1986 enige dagen in het Montforthuis doorbracht

Intro
Beresteyn is voor mij, Stan Verdult, in twee fasen in mijn leven van belang geweest: Ik zat er van 1955 –1958 op het klein-seminarie. In mei 1986, dus dertig jaar later, in een periode waarin ik in een midlife crisis verkeerde, heb ik enige dagen doorgebracht in het Montforthuis – een gasthuis waar mensen tot bezinning kunnen komen.
Een paar weken ervoor had ik een soort sentimental journey gemaakt langs Schimmert, Meerssen en Oirschot. Hoe ik van het bestaan van het Montforthuis op de hoogte ben gekomen, weet ik niet meer, maar ik was er erg mee bezig om de herinneringsplekken uit mijn verleden te bezoeken, dus ook de twee locaties in Voorschoten.
Ik hield in die tijd een dagboek bij, dus ook tijdens die logeerpartij en was door die crisis en door die plek erg bezig met de tijd die ik er eerder had doorgebracht.
In het volgende neem ik alle passages die over Beresteyn en De Haagsche Schouw van die dagen en van vroeger gaan, in hun geheel over. Alleen de stukjes die ik schrijf over bijvoorbeeld telefoneren met thuis of mijmeren over mijn relatie of mijn werk sla ik over. Daar verschijnt dit teken: (…).
In mijn dagboek zitten onderstaande foto’s en verder de folder en het reglement. Deze beide heb ik apart gescand en aangeboden onder de rubriek “Het Montforthuis”.

Eigenlijk is er nog een derde fase: de tegenwoordige waarin ik regelmatig bezig ben met het completeren van deze website over de locatie Beresteyn en die vroegere seminarietijd.

image001-1image002image003Grepen uit…

image001-4image001-3

Beresteyn - foto: Jan Beijers

Beresteyn – foto: Jan Beijers

Hoofdingang van het Montforthuis

Hoofdingang van het Montforthuis

Pater Corbey

Pater Corbey

Fragmenten uit dagboek Stan Verdult
1e dag 26 mei 1986

Beginpagina dagboek
Beresteyn, Voorschoten, maandag 26 mei 1986, 14:00 uur

Terug van mijn eerste wandeling door het bos van het landgoed waar ik 30 jaar geleden als jongetje van m’n 13e t/m 16e jaar zoveel tijd verbleef: op het klein-seminarie van de paters Montfortanen. Het lopen hier roept herinneringen en emoties op. Het bos is gebleven zoals het in die tijd was. Ik herkende de paden en de bruggetjes over de sloot die er doorheen loopt. Paden die – gezien ’t mos – blijkbaar veel minder belopen worden dan vroeger. Ik kwam op mijn wandeling niemand tegen. Dat was vroeger wel anders. Op de plek waar ik me van vroeger een openluchttheater herinner, lag iemand die daar waarschijnlijk werkt, in de zon. Men was daar iets tuinachtigs met wat metselwerk aan het aanleggen; de enige plek in ’t bos waar flink wat veranderd was. En ’t voetbalveld is nu grasveld geworden; aan de zuidwestzijde waren wat boompjes en struiken bijgeplant. Het terrein wordt nóg voetbalveld genoemd, hoewel de doelpalen zijn weggehaald en er waarschijnlijk nooit meer gevoetbald wordt.
Heel vreemd om hier te lopen en te wéten dat je hier als jongen zoveel en zolang geweest bent. De dingen zijn deels herinnering, soms is nu nog de blik bijna dezelfde als die van de 14- of 15-jarige jongen die ik hier was.
Het schoolgebouwtje leek veel kleiner dan ’t vroeger in je beleving was. De Bond zonder Naam heeft nu haar kantoren in wat vroeger slaapzaal en later studiezaal was; en ook in enige klaslokalen. Er ging even weer wat door me heen toen ik ’t gebouw van de ‘hoofdzijde’ zag en een lokaal inkeek dat ooit mijn klas was. Ik zie in mijn verbeelding de gang in het midden waarvan het kleine kamertje van de prefect, pater Bernhard. Hij heeft mij indertijd als jongetje van 11 en 12 jaar geworven voor ’t seminarie. Hij is overleden, hoorde ik.
Achter dat kamertje was het natuurkundelokaal met de proeftafel en de chemiekast. Interessante lessen vond ik dat. Trouwens ook de biologie, vooral plantkunde. In deze tijd en hier heb ik mijn herbarium gemaakt. Lopend aan de zuidwestzijde herinnerde ik me ineens dat ik daar ooit speenkruid vond. Ook zag ik de verhoogde plaats waar ik aronskelken ontdekte. Er was hier in het bos, met waterkanten en omgeven toen door weilanden, zeer veel op plantengebied te ontdekken. Nu loopt aan die zijde een weg, de Mozartlaan. Aan de achterzijde loopt nu ook een weg en is het volgebouwd. Vroeger waren dat allemaal weilanden en keek je naar een verre spoorlijn aan de noordoostzijde.
In mijn herbarium zou ik de precieze datum kunnen opzoeken, waarop ik dat speenkruid vond, want ik hield dat altijd, zoals het hoorde, keurig bij.
Lopend door de paden herinnerde ik mij dat we bij mooi weer met de hele groep in de rij liepen om het rozenhoedje te bidden. Lopend over ‘het voetbalveld’ herinnerde ik me plaatsen waar we foto’s maakten. Henny Speijer was een klasgenoot met een roleyflex en met verstand van, althans liefhebberij in fotograferen. Ik herinner me dat daar indertijd enige bomen zijn geveld. Ik moet daar nog een foto van hebben.
Aan de achterzijde was heel lang geleden een kunstmatige grotingang gebouwd, waar overheen een verhoging is aangelegd, als een soort afsluiting van de 5 ha bos. Ik ben er even in geweest, maar ik had geen bijzondere emoties. Ik herinner me dat die grot wel eens dienst deed bij spelletjes, vooral een soort inwijdingsspelletjes van nieuwkomers, meen ik. We hadden wel eens vaker georganiseerde spelletjes in ’t bos. Een spannend avondlijk speurspel is me altijd bijgebleven. Een zogenaamde lezing over atoombommen door iemand die beweerde een kostbaar stukje uranium bij zich te hebben, ging over in een spannende speurtocht toen door een invaller ineens dat uranium werd gestolen. Enerverend. De discussies die na verloop van tijd ontstonden over de vraag of het nou wel echt was. Zo’n gevaarlijk stuk uranium? Politie die ons zomaar een taak gaf om mee te helpen bij ’t opsporen van die boeven, die gevaarlijk waren, zogezegd?
Heerlijk vond ik het lopen in dit oude bos, vol herinneringen in mij en in dit mooie weer, en terwijl ik ook niemand tegenkom.
Ineens, in de rechterhoek, zie ik het eigen kerkhof van het klooster. Het is aangelegd in de tijd dat ik hier was. Er lagen nu twaalf doden begraven. Bij de eerste twee graven heb ik als jongen, misschien wel als misdienaar, gestaan. Dat moet geweest zijn enige dagen na de overlijdensdata: E. Br. Bonaventura, overleden 19-1-’56 en E.P.W. Frijns, overleden 23-9-’57. Een ‘eerwaarde broeder’ en een ‘eerwaarde pater’ die nu alleen nog een naam zijn en maar door sommigen zijn gekend. Nu worden de overledenen met hun voornaam en niet meer met hun ‘aanspreektitel’ aangeduid. Eenvoudige graven met een betonnen kruis en twee siertegels; op het kruis een plastic naamplaatje met geboorte- en overlijdensdatum. Aan de voet een muurtje met een Cristuscorpus.
Langs enige oude bijgebouwen kwam je in de moestuin. Daarvan is nog maar een heel klein stukje over. In een van die kot-achtige gebouwtjes waren indertijd knutsellokalen. Ik heb daar ook heel wat vrije uurtjes met genoegen doorgebracht. Pater Bernhard hielp er, meen ik. Ik heb er ooit een spoorbrug in elkaar geknutseld en ik meen een kerststal. Leuk werk vond ik dat. Van m’n vader heb ik ooit eens een bankschroef cadeau gekregen voor dat knutsellokaal; althans de paters kregen ‘m. Zou dat ding, ’n echt zware, er nog zijn? De timmerruimten zijn verbouwd tot een soort recreatiezaaltjes of gespreksruimten?
In de eetzaal stonden nog tafels en stoelen. Ik denk niet dat het dezelfde zijn als eertijds. Naar binnen kijkend herinnerde ik me ineens weer dat er ook een grote lessenaar stond vanwaar af werd voorgelezen uit de bijbel [S1] en een leesboek. Want je mocht slechts af en toe spreken als er ‘tu autem’ werd gegeven (de eerste woorden van ik weet niet meer welk gezegde). Ik herinner me een fout die werd gemaakt en waarom werd gelachen: appèl werd uitgesproken als appel. Maakte ik die fout? Ik denk het wel, waarom zou ik het anders zo goed herinnerd hebben? Ik herinner me dat mij dit ook vroeger heel lang als herinnering is bijgebleven. Ik denk dat ik het als gezichtsverlies heb gevoeld. Zo’n fout wilde ik niet gemaakt kunnen hebben.
Nu ik ‘gezichtsverlies’ opschrijf, herinner ik mij een bijeenkomst in de studiezaal. De overste gaf rapportbespreking. Met name gedragsaspecten kwamen wel aan de orde. Ik kreeg opmerkingen dat ik te bazig, te autoritair was. Dat kwam heel hard aan. Ik maakte een opmerking terug; weet niet meer wát ik zei, wel dát ik iets zei, net zó hard dat hij het kon horen en mij nog eens onder handen kon nemen. Ik zie mij nog zitten, tamelijk achteraan. Ik zal toen dus in de derde klas gezeten hebben. Altijd is dat me als een onacceptabele vernedering bijgebleven. Ik wilde geen fouten gemaakt hebben en áls ik ze maakte, wilde ik ze niet hardop en voor ’t front van iedereen besproken hebben.
Het is nu 15:05 uur. Ik ga toch maar even thee drinken.
15:33 uur. Bij de thee, er was ook koffie, kennisgemaakt met een andere zuster die dienst heeft en graag vertelt. Heb weer heel wat gehoord.
De accommodatie is heel goed. Prima kamers, douches en toiletten, een apart gelegen dagverblijf voor recreatie, eten, koffie e.d.. Er is telefoon. Prima. Er staat een kast met boeken. O.a. Godfried Bomans’ Erik. Het zou het boekje kunnen zijn waaruit indertijd in de eetzaal werd voorgelezen.
16:33 uur, zittend bij de grot; een tamelijk drukke weg waar eens weiland was. Heb zojuist op een bankje bij het voetbalveld het eerste hoofdstuk gelezen van Cees Nootebooms’ Rituelen. Nooteboom schrijft in een krachtige toonsoort, een niet-weke, maar toch weemoedige stemming oproepende stijl; melancholisch en realistisch, zelfs cynisch, tegelijk. Ik hoor de trein…
Enige dingen die ik mij herinner: het zeer dramatisch uitgespeelde heimwee van een Haagse jongen. Hij presenteerde het met groot talent; met veel misbaar was hij ontroostbaar. Hij liep ook met stijf geslacht, dat de onderbroek door de pyamagulp priemde, naar de w.c.. Volgens mij kregen we dat meer dan één keer te zien. Die beelden zijn uit de begintijd, toen de slaapzaal nog in het schoolgebouw was. Ik herinner me uit die tijd een heel groot kussengevecht én een keer een grandioos indrukwekkend onweer dat we in die zaal met aan drie zijden ramen, waarvan we de gordijnen hadden weggeschoven, goed door de hoge bomen konden zien. Heel onrustig waren we. De overste die nog langs kwam was toen tamelijk toeschietelijk. Ik geloof trouwens dat we zijn boosheden en woedende dreigementen bij andere gelegenheden niet echt serieus namen. Ik meen me te herinneren dat hij ze zelf ook niet echt serieus nam. Hoe heette die man?[1]
Pater Bernard haalde mij dat eerste jaar nog wel uit bed. Er staat mij bij dat ik zelfs hier nog wel een keer ’s nachts nat ben geweest. 14 jaar! Dat moet voor mij toen ook een heel vervelende periode geweest zijn. Maar dat werd heel goed en zorgzaam opgevangen door pater Bernard en ook wel pater Polder. En voor zover iemand van de schoolgenoten er iets van heeft geweten, heeft hij mij er nooit mee geplaagd.
Die jongen met dat heimwee en dat priemende geslacht heeft het niet lang uitgehouden. Hij heeft mij wel verward én opgewonden. Kende ik zelf toen het stijf worden? Ik weet wel dat ik de zaadlozing en het gevoel bij masturberen toen nog niet kende. Dat ontdekte ik pas later, toen we een nieuwe slaapzaal met chambrettes kregen. Een deel is daarvan nog intact; dat zou ik nog eens moeten gaan zien. (…)
Hier ben ik een keer voorgelicht door mijn biechtvader. Ik geloof dat hij pater Jansen heette[if !supportAnnotations][S2][endif]. Hij begon mij te vragen wat ik wist en of mij wel eens wat verteld was. Jawel, mijn vader had me eens in hoofdlijnen  wat ingelicht voor ik op m’n 12e naar het seminarie ging. Of ik ook anderszins of langs andere weg al wel eens wat vernomen had over het ontstaan van de mens en van de rol van de vader in het bijzonder, weet ik niet. Ik heb als kind en jongen nooit iets met spelletjes of praatjes van anderen op ’t seksuele vlak te maken gehad.
19:11 uur Prima gegeten. Aan tafel verschenen ook twee jonge jongens: James van 16 en Peter van ca 20. Zij en de oude Van de Berg zijn voortdurend verwikkeld in mekaar-voor-de-gek-houd-gesprekken. Ik maakte nu kennis met pater Corbije. Ik zat naast een Belgische mevrouw die overigens al sinds haar huwelijk van 52 jaar geleden in Nederland woont. Maar ik hoorde iets Vlaams (‘allee’ e.d.) en ‘t klopte dus. Zij is hier sinds maart; heeft ’t allemaal groen zien worden. (…)
21:16 uur. Mevr. Limbach naast mij heeft bezoek. Ik ben al een poosje rustig op mijn kamer. Om 20:10 uur ben ik koffie gaan drinken. Ze zetten hier lekkere sterke koffie; stukje nieuws gezien (geluid voor de oude mensen hard aan). Heb na ’t eten nog een poosje in de avondzon buiten gelezen. Lees ook nu in Nootebooms Rituelen, een vaak boeiend, soms wat vreemd boek vol reminiscenties; aan literatuur ook. Er staan soms heel frappante of mooie zinnen in:
De dood hoort tenslotte niet echt bij het leven (p 17)
’t Leven bestaat uit het aanmaken van herinneringen (p. 50)
Zojuist een pilsje gehaald (ƒ1,25 in ’n bakje doen). Ik vind het prima zoals ieder z’n gang gaat. Pater C. zit voor de tv, drie zitten er te kaarten (en te roken); de oude mevr. Peters zit de hele dag in ‘haar’ stoel genesteld. Twee of drie zitten te praten op de kamer naast mij. Ik lees en vind ’t lekker zo stilletjes en ongestoord mijn eigen gang te gaan.

[1] Pater Bokeloh

[S1] Gijs van den Berg laat mij in een e–mail van 27 mei 2007 weten: “zover ik weet werd er nooit uit de bijbel gelezen maar uit de navolging van Christus.”
Is goed mogelijk dat ik me vergis en dat in die eetzaal uit de Navolging werd gelezen.
Stan

[S2] Gijs van den Berg laat mij in een e–mail van 27 mei 2007 weten: “je hebt het over ene pater Jansen, vergis je je niet, ik geloof niet dat die ooit op Beresteyn is geweest.”
Gijs brengt me aan het twijfelen. Geheugens zijn onbetrouwbaar; de mijne zeker. In de paterslijsten in de Kronieken komt ene pater Jansen niet voor. Maar gek, met deze naam zat hij in mijn herinnering toen ik dit in 1986 schreef, en ook toen ik later – in 1989 – nog eens een soort memoires schreef. Qua gestalte komt hij in mijn geheugen het meest overeen met pater Stams. Dus dan zal die het wel geweest zijn.
Stan


Fragmenten uit dagboek Stan Verdult
2e dag 27 mei 1986

Dinsdag 27 mei 1986 8:58 uur
Heerlijk om zo rustig wakker te worden en langzaam aan op te staan. Ben gisteren redelijk op tijd in slaap gevallen; voor elf uur. Om tien over half elf ging ’t bezoek bij de buurvrouw weg; dat was dus nog heel redelijk. Ik heb nog wat gelezen, werd geprikkeld door sommige passages in Nooteboom. Ik sliep naakt: het was warm genoeg, maar misschien dat ik het ook deed, omdat dat vroeger op deze plek nooit zal hebben gekund. Of zou ik dat vroeger in mijn chambrette toch ooit hebben gewaagd in een warme periode, toegevend aan sensualiteit?
Vanochtend werd ik om ongeveer 10:00 uur wakker, rustig blijven liggen; heb daarna nog geslapen, want m’n horloge heb ikl na zeven uur niet meer gehoord. Ik ga nu, 09:05 uur, eten.
Bij het ontbijt heb ik kennis gemaakt met zuster Agatha (die veel praat; in Malawi is geweest) en zuster Laurentia (die poetst). Twee foto’s gekocht (ƒ2,-)
(…)
11:38 uur. Koffie gedronken. Kennis gemaakt met een nieuwe gast, mevr. Van Zijl. Buiten rijdt pater van Oosten op een grasmaaimachine. Hij schijnt dat leuk te vinden, doet dat iedere dag, manoeuvreert heel handig rondjes voor mijn raam. Vroeger gaf hij wiskunde.
Ik moest oppassen dat ik niet te lang bij de koffie blijf plakken. Er was al wel op mij gerekend. Het gesprek ging over van alles en nog wat; vooral over de armoede in de derde wereld en over de overtuiging van bisschop Gijsen en over nog zowel het een of ander, waar de één wel en de meesten geen verstand van hebben. De koffie was lekker.
(…)
15:50 uur. Terug van een wandeling naar het centrum van Voorschoten. Voor de thee heb ik me laten afzeggen. Ik merkte dat ik me de tijd voor een ommetje even moest ‘toestaan’. Ik kreeg een soort haast over me alsof ik in deze paar dagen dit hele boek moest volschrijven. (…).De wandeling riep bij mij geen enkele indruk of herkenning op. Ik geloof niet dat we veel die richting opliepen. Wel gingen we van hier de polders in, maar die polders zijn weg. Ook gingen we naar Leiden: 3 oktober ‘Leidens ontzet’, de Hortus Botanicus, de Stadsgehoorzaal voor Bachs’ Johannespassion.
Alleen het bord ‘Huize Bijdorp’, voorbij het winkelcentrum, riep een herinnering op. Vroeger was daar een MMS. Ik meen dat we daar een keer een uitvoering van het een of ander hebben gezien. En ik ben er een keer heen geweest voor de uitslag van een herbarium-wedstrijd. Ik geloof dat ik nog niet eens zo heel tevreden was over mijn eindbeoordeling.
In een boek- en kantoorboekhandel heb ik een poosje in wat boeken zitten bladeren. Van Cees Nooteboom ‘Het lied van schijn en wezen’; van M.S. Arnoni, Laatste verhalen. Het meest had ik zin om van Inez van Dullemen Het gevorkte beest (ƒ27) te lezen. Het leek me wel wat, maar ik besloot het eerst maar eens uit de bibliotheek te lenen. Ik kocht uiteindelijk toch Milan Kundera’s De ondraaglijke lichtheid van het bestaan (ƒ34,50). Deze uitgave lag prettig in de hand door soepeler papier dan stuggere eerdere uitgaven. Ik las het een paar maanden geleden zeer geboeid, schreef enige passages over in mijn dagboek. Ik wil het boek graag nog eens lezen, misschien deze dagen nog. (…)
16:51 uur. In de wind aan de picknicktafel (zou hier ooit wel een gepicknickt worden?). Even een wandelingetje door het bos gemaakt. Het is geen erg groot, maar wel een heel erg mooi oud bos met vele doordacht aangelegde paden. Ik bemerk, zie hoe ik hier loop, alsof ik hier van altijd af aan al thuis ben. En in zekere zin bén ik hier ook thuis. Ook in het Montforthuis zelf, wat toch helemaal nieuw voor me is, voelde ik me al heel snel thuis; vrij, ongedwongen, op m’n gemak.
Het voldoet allemaal aan mijn wensen: een rustige kamer, een mooie omgeving voor wat verpozing, mogelijkheid om te gaan en staan zoals je wilt, een gelegenheid om met iemand te praten of babbelen. Aardige mensen.
Het wordt nu wel erg fris om buiten te blijven zitten schrijven of lezen.
17:02 uur. Weer op mijn kamer. Pater van Oosten zag ik nu werken op de plek in ’t bos waar vroeger ’t open luchttheaters was en waar men nu een soort siertuin aanlegt. Pater Corbeij zat in de gastenkamer. Ik geloof dat ik alsnog blij ben dat ik geen pater geworden ben. Ik kan mij niet voorstellen dat ik zoiets een leven voor mij gevonden zou hebben. Maar dat zo rustig wat lezen, studeren, schrijven en nadenken op je kamer – dát lijkt me wel wat. Niet veel gezeur, verzorgd worden. Ik had ’t idee om te vragen of ik even de kapel in mocht, maar bij nader inzien vroeg ik mij af of ik daar wel zin in had. Wat verwacht ik daarvan. En zou ik André Laurier willen zien? Of pater Polder? Nee, die toch eigenlijk helemaal niet; die hield vroeger altijd zo afstand, was wat aan de strenge kant. Hij geloofde nooit dat ik zo’n moeite had met taal, hij gaf Latijn, want ik kon toch ook zo goed gedichten uit m’n hoofd leren en declameren? Ik vond het een vergelijking van niks. Gedichten vond ik leuk, rijtjes Latijnse woorden niet. Gedichten betekenden iets voor me, maar ingewikkelde Latijnse zinnen meestal niet. Nee, pater Polder niet. André Laurier heb ik nauwelijks gekend. Hij mij wel méér, maar dat had je meestal naar hogere klassen, meer dan het omgekeerde. Het was altijd een heel enthousiaste jongen.
17:34 uur. Een mooie zin gelezen bij Nooteboom die ik kon toepassen op mijn tocht langs Oirschot, Meerssen, Schimmert en Voorschoten, de plaatsen war ik alles bij elkaar, gerekend mét de Haagsche Schouw waar ik morgen even langs rijd, 11 jaar, van mijn 12e tot en met mijn 23e levensjaar heb gewoond en geleefd:
Het gaf mij een prettig gevoel van bestendigheid. (p. 170)
19:00 uur. Na het eten en het afwassen. Ik vind het ’s avonds aan tafel ongezelliger dan ’s morgens en ’s middags. De wat flauwe lolbroekerij tussen de jongens, James van 16 en Peter van 21 met/tegen de ouwe heer Van de Berg die zij Bep noemen en tutoyeren, bepaalt erg de sfeer die daarmee wat plat wordt. ’t Eten was weer goed, goulash. Sommigen hebben nogal bot commentaar op ’t eten. Er was een nieuwe gastenzuster die ’t allemaal nog moest leren, maar die kennelijk nogal veel belang hecht aan regeltjes en gewoonten. Iemand die de dingen niet makkelijk neemt. Er was zelfs nog wat wrevelige onenigheid tussen haar en zuster Marcelle over de lege etensschalen die meteen weer terug naar de keuken moeten. Ze voelde zich opgejaagd. Ze hadden haar dat niet verteld… NB zo iets kleins. Een moeilijk mens. “Ik kan maar één ding tegelijk, dat is nooit anders geweest.”
(…)
20:28 uur. Na het koffiedrinken, waarbij ik naar het NOS-journaal heb gekeken, ben ik even aan de tafel met de kaarters gaan zitten – voor de gezelligheid. Er werd door de kaarters stevig gerookt. De nieuwe zuster had het wéér moeilijk. Ze had koffie ingeschonken, ging zitten en toen vroeg mevr. mijn buurvrouw of er geen koekjes waren. Schrik. Ze wist van geen koekjes, wist dus ook niet waar ze stonden. Dat vat ze dan als fout op en als aanmerking op haar. Toen ieder z’n koekje had en zij eindelijk ook zat, wilde ze de hond keetje een stukje koek geven. Zei mevr. Peters: “dat mág niet, hoor.” Zo voedt iedereen mee op en ‘helpt’ ieder bij de inwijding van de nieuwe in het haar onbekende terrein. Ik voelde me weer net in ’t bejaardentehuis. Ik was er vanmorgen bij dat zuster Marselis inderdaad vertelde dat ze de hond die nog jong is, nog geen jaar, proberen op te voeden dat ie nooit schooit en bij ’t eten van de gasten in zijn mandje gaat liggen. Er zullen ook wel eens gasten komen die het hondje koekjes geven, zodat ’t opvoeden tot niet-schooien niet mee zal vallen.
Voor ’t koffiedrinken ben ik op de opgekomen dufheid te bestrijden even met de bundel Ooitgedicht door ’t bos gelopen. Ik was er weer alleen. Een enkel gedicht heb ik zachtjes hardop gelezen. Vooral dat mooie gedicht van M. Vasalis Afsluitdijk:

De bus rijdt als een kamer door de nacht

Er is geen einde en geen begin
aan deze tocht , geen toekomst, geen verleden,
alleen dit wonderlijk gespleten lange heden.
(…)


Fragmenten uit dagboek Stan Verdult
3e dag 28 mei 1986

Woensdagochtend 28 mei 1986 8:54 uur
Heerlijk stralend zonnig weer. Fluitende vogels, een blatend lam, zacht muziekje op de radio, in de verte sloopgeluiden. Iets op het terrein van de voormalige zilverfabriek Van Kempen & Begeer gaat er aan. Ik was weer vroeg, ik geloof rond 06:00 uur wakker. Heb nog wat gesuft en gerust en gelezen in Kundera. Ben nog een beetje duf – van de twee bellen wodka misschien.
09:35 uur. Terug van ontbijt met mijnheer v.d. Berg. Mevrouw Peters kwam binnenschuifelen met haar looprek. Ze had zich verslapen, werd pas kwart over acht wakker. Vandaag moeten ‘ze’ voor haar komen om een koffer te brengen en af te spreken wanneer ze haar morgen komen halen. Er zijn nu tamelijk weinig gasten.
(…)
10:26 uur. Lezend in Kundera lees ik Tereza’s overpeinzing: “het concentratiekamp is de totale liquidatie van privacy.” Ik realiseer me ineens dat niemand hier nog heeft gevraagd waarom ik hier ben. Wel of ik me amuseer, of ik goed geslapen heb. Geen inbreukmakende vragen, niet van de gasten en niet van het personeel. In het reglement staat onder punt 13: “De gasten hebben recht op geheimhouding van hun persoonlijke omstandigheden.” Dat maakt men dus waar. Wel is er soms even de neiging om even iets te zeggen over iemand die er niet is. Er is nieuwsgierigheid, maar geroddeld wordt er niet.
11:04 uur. Bij ’t koffiedrinken weer even ’t geouwehoer aangehoord van mevr. Peters en meneer v.d. Berg. Zuster Agatha betwijfelde toch of ’t met de priesteraanwas in de Derde Wereldlanden wel zo goed ging met de congregatie. “Die hebben een andere natuur, hè.” Er was in Malawi, waar zij van ’62-’80 was, geen zwarte pater zonder een kind. Van één was bekend dat hij drie kinderen had. Ik wees erop dat dát een aspect van de leefwijze was, een ander was misschien dat men daar nog kon geloven op een manier zoals het hier vroeger ook kon, maar zoals nu in ’t rationalistische en cynische Westen meestal niet meer geloofd werd. Zuster Agatha geloofde wel dat zij vroeger heel naïef geloofde. Ze wilde daar een voorbeeld van geven, maar werd bij de telefoon geroepen.
11:30 uur. In de auto bij De Haagsche Schouw. Dit is het huis waar ik als jongetje van twaalf in september 1954 door mijn ouders naar toe werd gebracht, omdat ik voor priester zou gaan leren, dat bij de paters montfortanen zou doen die hier toen voor enige jaren het klein-seminarie voor de noordelijke gebieden hadden. Het gebouw is van buiten grotendeels gelijk gebleven. Ik zag de tuin en herinnerde mij bepaalde spelletjes die we daar deden. Ik heb er nog een foto van. Ik dacht even aan Jaques de Graaf die uit Bakkum kwam en zo meestal ook genoemd werd. Hij zat in de derde toen ik in de eerste kwam en zal een jaar ouder geweest zijn dan ik. Hij is intussen overleden aan kanker, hoorde ik in Leuven. Rijdend langs de Leidsche straat herinnerde ik me ’t spelletje afwisselend hard en zacht lopen tussen de lantaarnpalen. Vooral Jac Hop uit Breda, mijn klasgenoot, was daar heel fanatiek in. Kobus werd hij altijd door pater Bernard, de prefect, genoemd, naar het andere gedeelte van zijn naamheilige: Jacobus. Gelukkig werd ik geen Tinus genoemd (van Constantinus). We wandelden veel die Rijndijk af, naar Leiden of naar Beresteyn om te douchen of te voetballen. Een belangrijke jongen voor mij was Fons Walters uit de derde klas. Een handige jongen, een praatjesmaker, een lefgozer en een brutaaltje, een organisator. Iemand die waarschijnlijk veel minder gepakt werd, minder pakbaar was voor de organisatie. Iemand die mensen, die een hele organisatie naar zijn hand kon zetten, maar er tegelijk zelf helemaal in thuis hoorde, leek het wel. Een handige en toch aardige jongen. Hij plaagde, hij won, hij fascineerde me. Hij was iemand die voor mij als groentje een soort idool was. Iemand waar ik een beetje bang voor was en tegen wie ik opzag, voor wie ik respect had.
De omgeving hier is heel erg veranderd. De Rijndijk is bij de Haagsche Schouw afgesloten en halfweg richting de spoorovergang nog eens. Er is geen doorgaand verkeer meer over. Aan weerszijden zijn nieuwe woonwijken met woonerven gebouwd. Op ’t veldje bij het kloostertje met de dorpskerk waar wij veel voetbalden en speelden is men bezig met het aanleggen van een fietspad en parkeerhavens. Pantha rei, niets blijft hetzelfde. Ik hoef geen koffie te drinken op ’t terras van restaurant De Haagsche Schouw (“hier zet men koffie en over”), want ik geloof niet dat ik daar indertijd ooit geweest ben; misschien één keer, tijdens bezoek van mijn ouders.
12:11 uur. Aan de Rijndijk. Ik heb aangebeld. Een meisje deed open en schoot meteen weer aan de telefoon. Het was nu tijdelijk een studentenhuis. Vijftien meisjes wier huis in Leiden werd gerenoveerd woonden er nu. In ’t weekend zouden er nog tien jongens bij komen. Ik mocht er even in, vertelde wat het dertig jaar geleden was. Ik werd er een beetje emotioneel van. Ben even boven geweest. Er werd nog veel veranderd en opgeknapt. Voor een jaar is dit door de gemeente gehuurd. Wat ‘t dán wordt? Ik ging weer gauw naar beneden. Er kwam nog een meisje bij. Twee heel aardige, vlotte meiden. We hadden ’t over een paar veranderingen. Mijn stem was een beetje verstikt. Ik zei: “Wat heeft ’t ook voor zin om nog eens te komen kijken.” Zei één van hen: “Nou da’s toch leuk!” Al met al werd ’t me teveel: de herinnering, de veranderingen, die aardige meisjes.
13:09 uur. Dit was even een emotioneel uurtje. Ik heb ’t aan tafel verteld en gevraagd of zij ook wel eens op zoek waren gegaan naar plekken van hun jeugd. De Belgische mevrouw van 77 vertelde hoe ze vroeger als ze naar Antwerpen ging, met haar moeder naar Diest ging, naar het vroegere ouderlijke huis. Volgens zuster Marcella heb je na je vijftigste minder behoefte aan het zien van de vroegere plaatsen en meer behoefte aan contact met de mensen die je vroeger hebt gekend. Van dag tot dag kom je toch tot meer contact.
Na ’t eten stelde zuster Agatha me voor dat ik ’t schaap de fles zou geven. Ik ging erheen met stoel en nam ’t schaap half op schoot. Dat vonden zij weer zo leuk dat zuster Marcella er een foto van ging maken. Ik moet haar mijn adres maar geven, dan stuurt ze ’t op als ie gelukt is.
Ik sta ervan te kijken hoe bij zo’n bezoekje aan een plaats uit mijn jeugd mijn emoties mij zo overmannen. Ik ben goed beschouwd toch wel tamelijk labiel. Wat is dat toch met mij. Het moet toch iets zeggen dat ik mij zo laat onderstromen met weemoed: heimwee om de dingen die er niet meer zijn. En wat een schattige meiden, die natuurlijk wel zagen dat ik het een beetje te kwaad kreeg. Ik dacht eigenlijk te vragen of ik even in de kerk mocht kijken. Het werd iets van het gebouw zelf. De tuin. Ik vond hem eigenlijk aan de kleine kant, die meisjes vonden hem groot. Er lagen er een paar heerlijk te zonnen. Van wat vroeger de eetzaal was, waren nu twee ruimten gemaakt. Ik heb nog even een klaslokaal ingekeken. Naar de bovenverdieping ben ik niet meer gegaan. We hadden daar slaapzalen. Nu zijn er kleine kamertjes gemaakt. Dat wilde ik niet meer zien. Ik zag de gang, ’t trappenhuis, een klaslokaal, ’t terras aan de achterzijde; was verbaasd over een pad waar we speelden; misschien was het vroeger wel groter en later pas verkleind. Die meisjes wisten niet beter of er hadden altijd nonnen in gezeten. Dat ’t een seminarietje was geweest… hoe oud ’t gebouw dan wel niet was. Ik denk van een hele tijd van voor de oorlog. Het Montfortbeeld dat daar in de voortuin stond is nu hier op Beresteyn opgeslagen. Ik merk dat ik wat moeite heb om de veranderingen van de wereld, van mijn vroegere wereld, te accepteren. Je moet wel, maar daarmee wordt die wereld iets minder ‘van jou’. Je gaat onthechten. In je jonge tijd is de wereld zoals ie is. Hij is vanzelfsprekend zo en jij hoort daar in. Je bent er in thuis, groeit er in op, vergroeit ermee. Daarmee is die wereld een hele tijd jouw wereld, jouw thuis. Maar jij verdwijnt naar andere werelden. Je wortelt nergens echt, maar stiekem draag je in je de illusie mee dat die tuin waar je in opgroeide, dat paradijs ondanks alles, dat die er nog is. Je hoopt ergens stiekem, tegen beter weten in, dat je er nog naar terug kunt. Op een gegeven moment zie je, besef je dat ’t echt niet meer bestaat. Dat het een droom is. Jij bent uit die wereld vertrokken en vlak achter jou is die wereld eveneens verdwenen. Je keek niet om, je wilde het niet weten, je wilde niet zien dat die streng waarmee je aan het vertrouwde dacht vast te zitten, er helemaal niet is. Die wereld bestaat alleen nog maar in resten in jezelf, net zoals er in de werkelijkheid alleen nog maar resten van het vroegere overgebleven zijn en zelfs die heel vaak niet meer. Hier of daar loopt er nog iemand rond die met jou stukjes van die vroegere wereld heeft gedeeld. Stukjes, want ook toen al leefde ieder in zijn eigen wereldje. Je deelde heel veel met elkaar: de ruimte, het gebouw, het menselijk milieu, de dagorde en activiteiten. Maar de gebeurtenissen die iedereen meemaakte waren al niet allemaal hetzelfde en wat men beleefde, ervoer, wat men er in zijn innerlijk van maakte  was ook toen al zeer uiteenlopend. Je leeft nooit helemaal in dezelfde wereld als een ander. Mijn herinneringen en mijn emoties zijn in zoverre helemaal uniek. Sommige anderen hebben ook wel een zo iets weemoedigs, melancholisch. Je sluit nóg eens opnieuw een deur achter je dicht. Je constateert nog eenmaal dat je die wereld echt hebt verlaten en dat die wereld zelf helemaal voorbij is. Het is een geschiedenis geworden die nooit meer zal bestaan en ook niet geschreven zal worden. Wat voorbij is, is niet meer en het is zelfs de vraag wat ervan ooit heeft bestaan. De vluchtigheid van de mens en de menselijke activiteiten – niet de tijd gaat voorbij, de mensen en hun dingen gaan voorbij. Je leven is het aan je voorbij trekken van jezelf, je mensen en hun dingen [S1]

15:30 uur. Bij de thee waren er maar een paar. Mevr. Jona was er die woensdagmiddag en –avond helpt. Aanwezig was een heer Vink die even langs kwam op doorreis. Hij had hier in ’84-’85 9 maanden verbleven en een mooie tijd gehad. Onrustig. Sliep slecht, at slecht: de oorlog. Trauma, zei ie, maar hij kreeg geen uitkering. Ze waren echter nog niet van hem af. Mevr. Limbach, mijn buurvrouw, was weer gauw weg. Via de haring die vandaag zou binnenkomen ’t weer over vroeger gehad: 4 haringen schoongemaakt voor een dubbeltje; 4 repen voor een dubbeltje. Mevr., Peters had ook weer alles meegemaakt. Ik moet hoer ook niet al te lang blijven. Via de gastenhuiskamer zou ik op den duur knettergek worden.
19:38 uur. Zojuist, na ’t eten, dan toch even buiten gesproken met Dré Laurier. Pater Van Oosten kwam er ook bij en herkende mij, toch. Dré was tien jaar in militaire dienst geweest, bracht ’t tot reserve-majoor, maar is in ’77 toch weer met theologie begonnen. Klasgenoten van hem waren Siomon Kuyten en Guus Penders. Die jongen uit Leiden, waar ik in Schimmert over schreef, was Tom van Duivenvoorde. Ach, en waar babbel je zoal over. Ik heb globaal verteld wat ik deze weken deed en hoe ik optocht was. André vertelde trouwens dat hij mij gisteren vanuit z’n raam in de tuin had zien zitten. Hij had me ook herkend uit het artikel in ’t AD van een maand geleden. Grappig dat er mensen uit je verleden zijn die zo’n stukje in de krant herkennen en zich jou ook herinneren! Volgens Van Oosten is er niet echt sprake van dat men met de Belgen en Duitsers één provincie gaat vormen. Aanwas is er niet. Hun bezittingen (Schimmert, Meerssen e.d.) zijn ze goed kwijt geraakt. Hij is nu met de VUT. Misschien zie ik morgen Dré nog een keer. En pater Polder?
Vanmiddag verder gelezen in Kundera. In zekere zin heb ik vandaag ‘vrij genomen’: andere dingen gedaan dan eerder voorgenomen, niet over m’n werkontwikkelingen nagedacht. Dan kan morgen wel. Het bevalt me hier nog steeds goed. Heerlijk rustig, dat ’t meest.
Naar aanleiding van een uitdrukking op blz. 260 in Kundera, realiseer ik me dat, terwijl ik hier in Voorschoten liep, in en rond de gebouwen bij De Haagsche Schouw en in Beresteyn, maar ook imn Schimmert, Meerssen en Oirschot, dat toen mijn vroegere leven tegen mij sprak met zijn aangename regelmaat, met zijn leraren en hun goede bedoelingen, met zijn medestudenten waar ik toen waarschijnlijk te weinig aandacht aan schonk, maar die mij in werkelijkheid gelukkig maakten en waarnaar ik hunkerde. Een geleende zin, maar een die goed uitdrukt hoe ik mij twee weken geleden voelde en nu voel.

[S1] Notitie van 18 januari 1987 over deze ‘sentimental journey’
Ik moet op deze plek aan de Rijndijk een heimwee hebben gehad, niet alleen maar naar de verloren tijd, maar naar het jongetje ook dat ik geweest ben en dat ik nog een beetje in me voel. Een dubbel gevoel van verlorenheid moet mij hebben overmand: het verloren vroeger, het voorbije, het gemiste, maar ook het verloren nu. Niet alleen toen, ook nu beleefde ik een diepe eenzaamheid, een manco. Het daar zijn maakte mij bewust van een fundamenteel verdriet om de fundamentele verlorenheid van mijn en van elk bestaan.
Dat, ja, moet het geweest zijn wat ik daar intens voelde.


Fragmenten uit dagboek Stan Verdult
4e dag 29 mei 1986

Donderdag 29 mei 1986 8:14 uur
Vanochtend was ik heel vroeg wakker, ca 04:00 uur. Toch heb ik al met al redelijk geslapen. […]
Gisteravond heb ik het boek van Milan Kundera, De ondraaglijke lichtheid van het bestaan, uitgelezen. Weer vond ik het een heel bijzonder boek. Mooi vind ik de interventie van de schrijver zelf met zijn visie over schrijven en literatuur (p.254): “De personages van mijn roman zijn mijn eigen niet gerealiseerde mogelijkheden.” Zij overschrijden grenzen. “Pas over die grens begint het geheim waarnaar de roman vraagt. Een roman is geen bekentenis van de auteur, maar een onderzoek naar het menselijke leven in de val die de wereld is geworden.
Én heel apart is die achtergrondtheorie waarvan de roman een demonstratie lijkt te willen zijn:
“Het menselijk leven speelt zich maar éénmaal af en we kunnen waarom nooit te weten komen welke beslissing goed en welke slecht was, want we konden in een gegeven situatie slechts één beslissing nemen. We hebben niet nog een tweede, derde of vierde leven gekregen om verschillende beslissingen naast elkaar te kunnen leggen.”(p. 255)
Dit bedenkt de hoofdpersoon een paar maal. De eerste keer dat we deze idee horen, op blz. 13, is het zelfs niet zeker of ’t de hoofdpersoon is die hem ons meedeelt of de ik-verteller direct. Het lijkt veeleer of de verteller het ons als zijn overweging meegeeft. Het gaat over leven als noodlot en toeval (Es musz sein). Ben je vrij te kiezen of word je bepaald?
Maar die theorie is eigenlijk de natuur-/positief-wetenschappelijke formulering die proefondervindelijk wil vaststellen wat effect heeft en wat niet. Maar de roman demonstreert de omgekeerde opvatting dat mensen in hun handelen heel goed weten of ze goed of slecht handelen. Een ethische categorie heeft maatstaven van medeleven en zorgzaamheid en liefde en trouw. Naar het eind wordt dat grandioos gedemonstreerd in de ‘stervensbegeleiding’ van dat hondje en al eerder was het gedemonstreerd doordat Thomas tenslotte toch uitsluitend met zijn Teresa een leven gaat leiden op het platteland. Die bedenksels zijn zand in de ogen. Die theorie is een gevolg van de te ver doorgevoerde cartesiaanse scheiding van lichaam en ziel en de beïnvloeding van het menselijk denken door moderne wetenschapstheorie op terreinen van het menselijk handelen, waarin die theorieën in ’t geheel niet bevoegd zijn. Daarom is het volgens mij zo’n mooi boek: de werkelijkheid is anders dan de leer en hoeveel redenen van toeval en noodzaak iemand ook kan bedenken voor hoe hij zich gedraagt: er is keuze.
Gisteravond vroeg naar m’n kamer gegaan om te lezen. Heb onbeschaamd zitten peuzelen van rookkaas en studentenhaver, pils en wodka gedronken. ‘t Kan ook zijn dat ik daarvan last heb.
11:05 uur. Koffie gedronken met een moorkop. Mevrouw Peters vertrekt zodadelijk en tracteerde. Zuster Marcella deed heel druk, had ’n telefoontje gehad, totototo, iemand om zich snel te overspannen. Ik heb maar wat koffiekopjes en gebakvorkjes gewassen.
Vanochtend heb ik ’n flink stuk gelezen in Zaken over zee van F. Springer. Kostelijke schrijver. Afstandelijk, nuchter, goede observaties, zelfspot. Heel lekker om zo tussendoor ook eens te lezen. ’t Zijn vier verhalen met een behoorlijk autobiografische inslag. Elsschotiaans. Hier hoef ik overigens voor een keer geen levenswijsheden uit te citeren. 
Aan nadenken en schrijven over m’n werk ben ik nog niet begonnen.
12:19 uur. Toen ik daarstraks naar buiten liep herkende ik een áán van de twee heren die daar stonden te praten pater Hoeberichts. Hij herkende mij ook, maar er is daar in de communauteit natuurlijk over mijn aanwezigheid hier gepraat. We hebben slechts een paar woorden gewisseld. Daarna ben ik weer in Springer gaan lezen op een bankje bij het voetbalveld. De zon werd me op ’t laatst zelfs te warm. Het verhaal Pink Eldorado met veel genoegen gelezen. Zeer humoristisch en komisch-nuchter. Vanmiddag na de lunch moet ik me dan maar eens een uurtje…Eigenlijk vind ik het zonde van mijn tijd om over m’n werksituatie na te denken. Eigenlijk zit ik hier steeds meer een beetje vacantie te houden. En waarom ook niet?
13:11 uur. Geluncht met een steeds kleiner gezelschap. Ik heb ze uitgenodigd voor een aperitiefje tegen zes uur, voor ’t eten. Zojuist alvast afgerekend: 4 dagen à ƒ47,50 = ƒ190. Dat is niet teveel voor zo’n verblijf en zo’n prima verzorging. Gezegd dat ik niet bij de thee kom, want ik wil de tijd van de middag voor mezelf hebben. Het is nu 13:45 uur; ik heb tot tegen zessen. Zal ik niet nog even ergens heen gaan? Naar Katwijk ”Wassenaarse Slag? (…)
20:28 uur. Naar zee geweest: Wassenaarse Slag en Katwijk. ’t Werd er koel en meer winderig. Uitgewaaid.
Bij ’t koffiedrinken had mevr. Limbach bezoek: een vriendin, gebracht door een kleindochter en haar vriendin. Ik zei wel eens wat, maar toch. Conversatie is dat nog niet. Ik ben trouwens ook moe! Heel moe. Ik geloof zeeluchtmoe. Ben ook duf; waarschijnlijk doe ik vanavond niets meer.
Vrijdag 30 mei 1986  6:30 uur
Vroeg opgestaan. Zo dadelijk ga ik op huis aan. Ik had hier een paar heerlijke, fijne dagen. Rust, verzorging, mooie omgeving, aardige mensen. Ik hoop dat ik er wat aan gehad heb.